Het Grootste Teken | Het Grootste Teken | 5
(1-61)

De twee feiten van de eerste strijdvraag:

Het eerste feit:

Bij ontkenning is er geen verschil tussen één persoon of duizend personen. Iedereen spreekt voor zichzelf en blijft alleen. Maar degene die iets bewijst, kijkt om zich heen en oordeelt volgens de werkelijkheid. Zoals in ons voorbeeld,wanneer iemand zegt dat de maan aan de hemel staat, dan zal zijn collega ernaar wijzen en zullen ze elkaars getuigenis bekrachtigen.

Wat ontkenning en verloochening betreffen, wordt er niet en kan er niet worden gekeken naar de werkelijkheid.
Daarom is er een bekend gezegde:

Zoals wij in de 13de straal van de 31ste brief hebben bewezen heeft verloochening of ontkenning van algemene zaken die bewezen zijn geen waarde en zeer zeker geen bewijskracht. Bijvoorbeeld wanneer twee ongeschoolde mensen aan het begin van de heilige vastenmaand Ramadan getuigenis afleggen dat ze de nieuwe maan hebben gezien, terwijl duizenden edelen en wetenschappers dit ontkennen en zeggen: “Wij hebben haar niet gezien”, dan heeft hun ontkenning helemaal geen waarde en ook geen kracht. Want wanneer het op bewijzen aankomt, bekrachtigt de ene getuigenis de andere; ze ondersteunen elkaar en vormen samen één geheel.

plaats gebonden is, kan niet worden bewezen.”

Bijvoorbeeld wanneer ik beweer dat er zich op deze wereld iets bevindt en iemand anders zegt dat er zoiets niet is, kan ik door er met mijn vinger naar te wijzen het bestaan van dat iets gemakkelijk bewijzen, terwijl die andere persoon om het te ontkennen, oftewel het nietbestaan te bewijzen, de hele wereld ervoor moet doorzoeken en uitkammen. Zelfs in het verleden moet die persoon alles doorzoeken om daarna te zeggen: “Zoiets bestaat niet en heeft nooit bestaan.”
geen geluid