Uiteenzetting over de Ramadan
[Aan het eind van het eerste gedeelte van de negenentwintigste brief is het een en ander verteld over de kenmer ken van de Islam. Daar de verheven Ramadan een van de stralendste en indrukwekkendste kenmerken van de Islam is, zullen we in dit tweede deel een paar wijsheden beschrijven.
Dit tweede deel bestaat uit "Negen Punten" welke negen wijsheden beschrijven uit de vele wijsheden van de ver heven Ramadan.]
In de naam van Allah, de Erbarmer, de meest Barmhartige. De maand Ramadan is het waarin de Qur'an is neergezonden, als Leiding voor de mensheid en als duidelijke bewijzen van de Leiding en de Foerqan 7. [2:185] Het eerste Punt: Het vasten in de verheven maand Ramadan behoort tot de vijf zuilen van de Islam en is één van de belangrijkste kenmerken.
De vele wijsheden van het vasten in de verheven Ramadan hebben én betrekking op de Heerschappij van de verheven God én op het sociale leven van de mens én zijn persoonlijk leven én het tot inkeer brengen van zijn ego én dankbetuiging voor de Goddelijke giften.
Eén van de vele wijsheden in het vasten met betrekking tot de Heerschappij van de Verheven Heer is als volgt: De Verheven Heer heeft het aardoppervlak geschapen als ware het een tafel van goedgunstigheid en deze tafel heeft Hij gedekt met alle soorten goddelijke giften. "En Hij voorziet hem van waar hij het niet verwacht..."[65:3] Op deze wijze laat God de perfectie zien van Zijn heerschappij, barmhartigheid en erbarmen. Vanachter de sluier van onverschilligheid en gefocust op de oorzaken ziet de mens de werkelijkheden die deze situatie weergeeft niet volledig in en soms vergeet hij deze zelfs. In de verheven Ramadan nemen de gelovigen ineens de vorm aan van een perfect geordend leger. Alsof ze uitgenodigd zijn voor een feestmaal bij de Eeuwige Koning wachten ze tegen
de avond op het bevel "gaat uw gang" en uiten zo hun dienaarschap. Zo komen ze die liefdelijke, aanzienlijke en omvangrijke barmhartigheid tegemoet met een diepgaande, verheven en geordende dienaarschap. Zeg nou zelf, is degene die niet deelneemt aan een dergelijke verheven dienaarschap en verheven goedgunstigheid het überhaupt nog waardig om mens genoemd te worden?