De Versluiering Het vasten | De Versluiering Het vasten | 24
(1-50)

Wanneer men niet verplicht is zijn ego honger te laten lijden, kan men de verplichte vrijgevigheid en  hulp,  voortkomend  uit  erbarmen,  niet  geven.  Zou  hij  toch  hulp  willen  geven,  dan  nog  zal  het niet komen uit het diepste van zijn hart. Want in feite voelt hij die situatie helemaal niet bij zichzelf.

Het Vierde Punt: Eén van de vele wijsheden van het vasten in de gezegende maand Ramadan, met betrekking tot het beteugelen van het ego, is als volgt: Het ego wil vrij en onafhankelijk zijn en ziet zichzelf ook zo.

Het  is  zelfs  zo  dat  het  ego  van  nature  verlangt  naar  een  "ingebeelde"  heerschappij  en  het  ego eigenzinnig  wil  handelen.  Het  ego  wil  er  niet  aan  denken  dat  het  met  talloze  goddelijke  giften wordt onderhouden. Vooral wanneer de mens in deze wereld ook nog eens in weelde leeft, macht heeft en onachtzaamheid hieraan bijdraagt, zal het ego als een uitbuiter, een dief de goddelijke giften beestachtig opvreten.

In de gezegende maand Ramadan ondervindt ieders ego, van de rijkste tot aan de armste persoon, dat het niet de bezitter is, maar een bezitting. Dat het niet vrij is, maar een dienaar Gods. Zonder Gods bevel kan  de  mens  niet  eens  de  eenvoudigste  en  gemakkelijkste  dingen  doen  zoals  het  uitreiken  van zijn hand naar een glas water. Zodoende wordt zijn ingebeelde heerschappij verbroken, neemt hij het dienaarschap aan en gaat hij over tot dankbetuiging, wat zijn werkelijke taak is.

Het Vijfde Punt: Eén van de vele wijsheden van het vasten in de gezegende maand Ramadan, met betrekking tot de opvoeding van het fatsoen van zijn ego en afleren van ongehoorzaamheid in zijn handelingen, is als volgt:

Vanwege  onachtzaamheid  vergeet  de  mens  zichzelf. De  eindeloze machteloosheid,  behoeftigheid en vele tekortkomingen in zijn hoedanigheid ziet de mens niet en wil hij ook niet inzien. Hij denkt er niet aan hoe zwak hij is, dat hij onderworpen is aan vergankelijkheid, dat hij het doelwit is voor tegenspoed en opgebouwd is uit vlees en botten die snel ontbinden. In de waan dat zijn lichaam van ijzer en staal is en dat hij nooit zal sterven, werpt hij zich op deze wereld alsof hij eeuwig is.

Met sterke hebzucht, verbondenheid en liefde stort hij zich op deze wereld. Hij verbindt zich aan al het zoete en dat wat hem ten goede komt. Hij vergeet zijn Schepper welke hem met grote barmhartigheid onderhoudt en vormt. Hij denkt niet aan het resultaat van zijn leven noch aan het leven in het hiernamaals; hij worstelt verder in onzedelijkheid. Dus  door  het  vasten  in  de  verheven  maand  Ramadan  merkt  iedereen,  van  de  meest  onachtzamen  tot aan de koppigsten, hoe zwak, machteloos en behoeftig hij wel niet is. Vanwege de honger denkt hij  aan  zijn  maag.  Hij  begrijpt  de  behoefte  van  zijn  maag  en  wordt  eraan  herinnerd  hoe  kwets baar zijn zwak lichaam is.

geen geluid