Wanneer men niet verplicht is zijn ego honger te laten lijden, kan men de verplichte vrijgevigheid en hulp, voortkomend uit erbarmen, niet geven. Zou hij toch hulp willen geven, dan nog zal het niet komen uit het diepste van zijn hart. Want in feite voelt hij die situatie helemaal niet bij zichzelf.
Het Vierde Punt: Eén van de vele wijsheden van het vasten in de gezegende maand Ramadan, met betrekking tot het beteugelen van het ego, is als volgt: Het ego wil vrij en onafhankelijk zijn en ziet zichzelf ook zo.
Het is zelfs zo dat het ego van nature verlangt naar een "ingebeelde" heerschappij en het ego eigenzinnig wil handelen. Het ego wil er niet aan denken dat het met talloze goddelijke giften wordt onderhouden. Vooral wanneer de mens in deze wereld ook nog eens in weelde leeft, macht heeft en onachtzaamheid hieraan bijdraagt, zal het ego als een uitbuiter, een dief de goddelijke giften beestachtig opvreten.
In de gezegende maand Ramadan ondervindt ieders ego, van de rijkste tot aan de armste persoon, dat het niet de bezitter is, maar een bezitting. Dat het niet vrij is, maar een dienaar Gods. Zonder Gods bevel kan de mens niet eens de eenvoudigste en gemakkelijkste dingen doen zoals het uitreiken van zijn hand naar een glas water. Zodoende wordt zijn ingebeelde heerschappij verbroken, neemt hij het dienaarschap aan en gaat hij over tot dankbetuiging, wat zijn werkelijke taak is.
Het Vijfde Punt: Eén van de vele wijsheden van het vasten in de gezegende maand Ramadan, met betrekking tot de opvoeding van het fatsoen van zijn ego en afleren van ongehoorzaamheid in zijn handelingen, is als volgt:
Vanwege onachtzaamheid vergeet de mens zichzelf. De eindeloze machteloosheid, behoeftigheid en vele tekortkomingen in zijn hoedanigheid ziet de mens niet en wil hij ook niet inzien. Hij denkt er niet aan hoe zwak hij is, dat hij onderworpen is aan vergankelijkheid, dat hij het doelwit is voor tegenspoed en opgebouwd is uit vlees en botten die snel ontbinden. In de waan dat zijn lichaam van ijzer en staal is en dat hij nooit zal sterven, werpt hij zich op deze wereld alsof hij eeuwig is.
Met sterke hebzucht, verbondenheid en liefde stort hij zich op deze wereld. Hij verbindt zich aan al het zoete en dat wat hem ten goede komt. Hij vergeet zijn Schepper welke hem met grote barmhartigheid onderhoudt en vormt. Hij denkt niet aan het resultaat van zijn leven noch aan het leven in het hiernamaals; hij worstelt verder in onzedelijkheid. Dus door het vasten in de verheven maand Ramadan merkt iedereen, van de meest onachtzamen tot aan de koppigsten, hoe zwak, machteloos en behoeftig hij wel niet is. Vanwege de honger denkt hij aan zijn maag. Hij begrijpt de behoefte van zijn maag en wordt eraan herinnerd hoe kwets baar zijn zwak lichaam is.