Het Drieëntwintigste Woord | Het Drieëntwintigste Woord | 5
(1-50)

In een denkbeeldig verhaal zag ik twee grote bergen die tegenover elkaar stonden. Van de ene naar de andere berg liep een machtige brug. Onder de brug lag een erg diep ravijn. Ik bevond mij op de brug. De wereld en alles erom heen was donker en een duisternis had alles bedekt. Ik keek naar rechts en zag een verschrikkelijk, in duisternis gehuld, groot graf, oftewel dat verbeeldde ik me. Ik keek naar links en het leek net alsof ik verschrikkelijke,duistere golven, grote stormen, lawaai en onheil zag. Ik keek onder de brug naar beneden en dacht een erg diep ravijn te zien. In deze verschrikkelijke duisternis had ik alleen maar een lantaarn. Ik deed deze aan, keek met zijn beetje licht om mij heen en zag een erg beangstigende situatie. Voor mij, aan het begin van de brug en om de brug heen waren zulke schrikwekkende draken, leeuwen en wilde beesten te zien dat ik wenste dat ik deze lantaarn niet had zodat ik deze nachtmerrie niet zou zien. Waar ik de lantaarn ook naar toe hield, overal was een dergelijke  verschrikking te zien. “Verschrikkelijk! Deze lantaarn veroorzaakt mijn moeilijkheden”, zei ik en agressief gooide ik hem op de grond stuk. En het was net alsof ik door hem stuk te gooien op een elektrische schakelaar van een  machtige lamp drukte die de hele wereld verlichtte, want opeens verdween die duisternis. Alles werd met het licht van die lamp gevuld en liet zijn werkelijk uiterlijk zien.

Ik zag dat de brug een pad was in een prachtig landschap, op een prachtige plaats en het grote graf dat ik rechts van mij zag was een mooie plaats met groene tuinen waar verlichte mensen in een trouwe heerschappij bijeenkomsten voor Godsdienstoefening, Godsbegrip, gezellig gesprek en Godherdenking hielden. En de ravijnen enbergtoppen links van mij, die ik voor storm en onheil hield, kwamen in mijn gedachten op als bergen waarachter versierde, vrolijke en verleidelijk grote gebieden liggen waar gastmalen worden aangeboden, prachtige zaken te zien zijn en waar overal van te genieten is. En de dieren die ik voor verschrikkelijke beesten en draken hield, bleken  tamme dieren te zijn zoals kamelen, koeien, schapen en geiten.  Ik zei: “Alle lof zij Allah voor het licht van het geloof” en las het Qur’an vers  geloven, Hij voert hen van de duisternissen naar het licht…”[2:257]  waarna ik uit dit denkbeeldig verhaal verdween.

De twee bergen staan voor het begin en het einde van het leven. Oftewel zij stellen deze wereld en de tussenwereld voor (de wereld waarin de zielen van de overledenen wachten op de dag van de opstanding). De brug is de  weg van het leven. De rechterzijde staat voor het verleden en de linkerzijde voor de toekomst. De lantaarn is het   egoïstische, eigenwijze ego van de mens dat niet naar de hemelse openbaringen luistert. De dingen die als beesten   voorkwamen zijn de verbazingwekkende gebeurtenissen van deze wereld en haar verbazingwekkende schepselen.

geen geluid