Het Grootste Teken | Het Grootste Teken | 12
(1-61)

De bezoeker kijkt en ziet dat er duizenden sterren zijn waarvan een deel duizend maal groter is dan onze wereld en van die sterren is er weer een deel dat zeventig maal sneller gaat dan een kanonskogel. Ze zijn niet aan masten bevestigd en vallen desondanks niet naar beneden. Ze reizen samen met een ongelofelijke snelheid zonder dat zetegen elkaar aanbotsen. De talloze lampen blijven branden zonder brandstof te verbruiken en gaan desondanks niet uit. Er wordt over de talloze, grote massa's geregeerd zonder dat ze zich verzetten en zonder dat ze geluidsoverlast veroorzaken. En ook zoals de zon en de maan hun opgave, zonder in opstand te komen, vervullen, verrichten alle grote sterren hun werk en hun opgave. En op een grenzeloze afstand die zo groot is dat het getal niet past tussen de twee uiteinden van de wereld, worden ze samen op dezelfde tijd, met dezelfde kracht, op dezelfde manier, allemaal hetzelfde stempel dragend, allemaal in dezelfde vorm, zonder ook maar één enkele fout te maken, bestuurd en beheerd. Ze beschikken over behoorlijk grote vernietigende krachten, maar worden aan wetten onderworpen, zonder dat ze deze overschrijden. Nog voordat de vuilheid en het gesteente van die oneindige drukte de aanblik van de hemel kan vervuilen, wordt de hemel uiterst nauwkeurig en zeer proper gereinigd. Ze voeren hun bewegingen met uiterste precisie uit. Tijdens de rotatie van de aarde worden alle sterren net als een gedisciplineerd leger gemanoeuvreerd, zodat telkens in een andere vorm alle echte en schijnbare bewegingen, die elke nacht en elk jaar veranderen, het bestaan van de Majesteit Gods aan de schepselen, de toeschouwers voor het doek in de bioscoop, duidelijk maakt.

In de daden van deze Goddelijke Majesteit kunnen we een waarheid ontdekken die onderwerping, preventie, een regelmatige kringloop, ordening, reiniging en het geven van opdrachten uitdrukt. Deze feiten zijn in hun alles omvattende grootheid het bewijs dat er onontbeerlijk een Schepper van deze hemel moet zijn. En tevens bewijst het Zijn éénheid en dat Zijn bestaan nog logischer, normaler en noodzakelijker is dan het bestaan van de hemel. In deze betekenis wordt er op de eerste trede van de eerste uiteenzetting het volgende gezegd:

geen geluid