Het Drieëntwintigste Woord | Het Drieëntwintigste Woord | 17
(1-50)
Het derde punt: de mens is wat zijn daden, zijn kunnen en zijn werken betreft een krachteloos dier en een arm schepsel. Het gebied dat hij op dit punt bestrijkt en zijn vermogen zijn zo beperkt dat hij met een uitgestrekte arm deze kan vastpakken. Zelfs de tamme dieren waarvan de verantwoordelijkheid bij de mens rust, hebben de zwakte, de armoede en de luiheid van de mens overgenomen. Wanneer je de tamme dieren vergelijkt met hun wilde soortgenoten zul je een groot verschil zien. (zoals tamme geiten en ossen en wilde geiten en ossen) Maar de mens is wat verdriet, acceptatie, smeekbeden en vragen betreft een eervolle reiziger in de herberg van deze wereld. Hij is de gast van een Vrijgevige waardoor eindeloze, barmhartige schatten voor hem open gaan. Talloze unieke schepselen en dienaren worden voor hem tewerk gesteld. Ter ontspanning, bezichtiging en lering is er voor de bezoeker een plaats geopend en geschapen zo groot en breed als het oog kan zien of zelfs zo ver en breed als je met je gedachten kunt reiken.
Dus wanneer een mens vertrouwt op zijn ego, dit wereldse leven ziet als het doel, met zijn zorgen voor levensonderhoud werkt voor zijn eigen voorbijgaand genot, zal hij in een heel smal gebied verdringen en verdwalen. Alle apparaten, zintuigen en gereedschappen die hem zijn gegeven, zullen over hem klagen en op de dag van de wederopstanding aanklager worden en tegen hem getuigen. Wanneer hij beseft dat hij een bezoeker is en de schatten van zijn leven werk verrichten voor het eeuwige leven en zal daar uitrusten en tot rust komen. Daarna kan hij eventueel de hoogste verhevenheid bereiken.
Tevens zullen alle eigenschappen en zintuigen die aan de mens zijn gegeven tevreden zijn over hem en op de Dag des Oordeels voor hem getuigen. Voorzeker zijn deze eigenaardige zintuigen niet aan de mens gegeven voor deze wereld, maar voor een erg belangrijk, eeuwig leven. Want wanneer wij de mens met de dieren vergelijken, zien wij dat de mens erg rijke eigenschappen en zintuigen bezit. Hiermee overtreft hij honderdmaal een dier. Maar wat zijn vermaak in deze wereld en zijn leefpatroon betreft, valt hij honderd keer lager dan een dier. Dit komt omdat in al het vermaak sporen van verdriet aanwezig zijn. De smart van het verleden, de angst voor de toekomst en het leed door het verloren gaan van elk vermaak bederft zijn plezier en laat in elk plezier een spoor achter. Maar dit is niet het geval bij de dieren. Zij beleven een smarteloos genot en plezier. Zij trekken zich niets aan van het leed uit het verleden en zij laten zich niet afschrikken door de toekomst. Zij leven in vrede, slapen in vrede en bedanken hun Schepper voor alles.
Al is de mens honderd maal rijker dan een dier en al is hij voor de meest verheven plaats in het bestaan geschapen, als de mens zich met al zijn krachten op deze wereld richt valt hij honderd maal lager dan een mus. Deze werkelijkheid heb ik op een andere plaats met een voorbeeld verduidelijkt, maar daar het nu ook ter sprake komt, zal ik het voorbeeld nog een keer aanhalen. Het is als volgt: Een Heer geeft zijn dienaar tien goudstukken en beveelt hem om van speciale stof een kostuum te laten maken.
Aan zijn andere dienaar geeft hij duizend goudstukken en schrijft op een papiertje bepaalde dingen waarna hij het papiertje in zijn zak stopt en hem naar de markt stuurt. Zijn eerste dienaar koopt van die tien goudstukken een kostuum dat van prachtige stof gemaakt is. Maar zijn tweede dienaar beging een stommiteit. Hij keek naar de eerste dienaar en zonder verder aandacht te schenken aan het briefje dat in zijn zak was gestopt, gaf hij duizend goudstukken uit voor een kostuum. De oneerlijke verkoper gaf een kostuum van de slechtste stof. Daarna ging deze dienaar naar zijn Heer, kreeg daar een flinke berisping en moest een zware straf uitzitten.
Dus wanneer een mens vertrouwt op zijn ego, dit wereldse leven ziet als het doel, met zijn zorgen voor levensonderhoud werkt voor zijn eigen voorbijgaand genot, zal hij in een heel smal gebied verdringen en verdwalen. Alle apparaten, zintuigen en gereedschappen die hem zijn gegeven, zullen over hem klagen en op de dag van de wederopstanding aanklager worden en tegen hem getuigen. Wanneer hij beseft dat hij een bezoeker is en de schatten van zijn leven werk verrichten voor het eeuwige leven en zal daar uitrusten en tot rust komen. Daarna kan hij eventueel de hoogste verhevenheid bereiken.
Tevens zullen alle eigenschappen en zintuigen die aan de mens zijn gegeven tevreden zijn over hem en op de Dag des Oordeels voor hem getuigen. Voorzeker zijn deze eigenaardige zintuigen niet aan de mens gegeven voor deze wereld, maar voor een erg belangrijk, eeuwig leven. Want wanneer wij de mens met de dieren vergelijken, zien wij dat de mens erg rijke eigenschappen en zintuigen bezit. Hiermee overtreft hij honderdmaal een dier. Maar wat zijn vermaak in deze wereld en zijn leefpatroon betreft, valt hij honderd keer lager dan een dier. Dit komt omdat in al het vermaak sporen van verdriet aanwezig zijn. De smart van het verleden, de angst voor de toekomst en het leed door het verloren gaan van elk vermaak bederft zijn plezier en laat in elk plezier een spoor achter. Maar dit is niet het geval bij de dieren. Zij beleven een smarteloos genot en plezier. Zij trekken zich niets aan van het leed uit het verleden en zij laten zich niet afschrikken door de toekomst. Zij leven in vrede, slapen in vrede en bedanken hun Schepper voor alles.
Al is de mens honderd maal rijker dan een dier en al is hij voor de meest verheven plaats in het bestaan geschapen, als de mens zich met al zijn krachten op deze wereld richt valt hij honderd maal lager dan een mus. Deze werkelijkheid heb ik op een andere plaats met een voorbeeld verduidelijkt, maar daar het nu ook ter sprake komt, zal ik het voorbeeld nog een keer aanhalen. Het is als volgt: Een Heer geeft zijn dienaar tien goudstukken en beveelt hem om van speciale stof een kostuum te laten maken.
Aan zijn andere dienaar geeft hij duizend goudstukken en schrijft op een papiertje bepaalde dingen waarna hij het papiertje in zijn zak stopt en hem naar de markt stuurt. Zijn eerste dienaar koopt van die tien goudstukken een kostuum dat van prachtige stof gemaakt is. Maar zijn tweede dienaar beging een stommiteit. Hij keek naar de eerste dienaar en zonder verder aandacht te schenken aan het briefje dat in zijn zak was gestopt, gaf hij duizend goudstukken uit voor een kostuum. De oneerlijke verkoper gaf een kostuum van de slechtste stof. Daarna ging deze dienaar naar zijn Heer, kreeg daar een flinke berisping en moest een zware straf uitzitten.
geen geluid