"In naam van Allah,
de Barmhartige, de Genadevolle"
" Allah, Er is geen God dan Hij, de Levende, de Zelfstandige" [Qoer'an 2:255]
"Voorwaar, de (enige) Godsdienst bij Allah is de Islam"
[Qoer'an 3:19]
Als je deze wereld, de ziel van de mens in deze wereld en de essentie en de waarde van het geloof met betrekking tot de mens wilt begrijpen. Als je wilt begrijpen waarom de wereld zonder een waar geloof een kerker zou zijn en waarom de ongelovige mens het ongelukkigste schepsel is dat er bestaat. En als je wilt inzien waarom de woorden "O Allah" en "Er is geen God dan Allah" woorden zijn die het mysterie van het bestaan ontsluieren en de ziel van de mens uit de duisternis redden, luister dan naar de volgende parabel.
Op een dag begonnen twee broers samen aan een lange reis. Ze volgden hun weg totdat ze bij een splitsing kwamen. Daar zagen ze een oprechte man. Ze vroegen hem: "Welke van deze twee wegen is een goede weg?" Hierop antwoordde hij: "Op de rechter weg is men verplicht zich te houden aan orde en wetten. Dit geeft een last, maar daar naast geeft het ook veiligheid en gelukzaligheid. Op de linkerweg, daarentegen, geniet men vrijheid en onafhankelijkheid. Maar in die vrijheid en onafhankelijkheid schuilen gevaar en ellende. Het is aan jullie om te kiezen."
Nadat ze naar de woorden van de man hadden geluisterd, volgde de goedaardige broeder de rechter weg en zei: "Ik heb mijn zaken toevertrouwd aan Allah." Hij accepteer de de orde en het gezag. De andere broeder, die losbandig en dwaas was, volgde, alleen omwille van de vrijheid, de linker weg. In onze gedachten volgen we deze laatste man, die ogenschijnlijk in een verlichte, maar in werkelijkheid in een moeilijke toestand verkeert.
Deze man ging over bergen en door dalen totdat hij terechtkwam in een verlaten woestijn. Daar werd hij plotseling opgeschrikt door een angstaanjagend gebrul. Hij keek om en zag dat een angstaanjagende leeuw vanuit de struiken op hem af kwam. Hij rende weg totdat hij bij een droge put kwam die zestig meter diep was. Van schrik sprong hij erin. Halverwege zijn val troffen zijn handen een boom. Hij klampte zich hieraan vast. Deze boom, die langs de muur van de put groeide, had twee wortels. Twee ratten, een witte en een zwarte, knaagden aan die wortels. Hij keek omhoog en zag dat de leeuw bovenaan de put als een bewaker aan het wachten was. Hij keek naar beneden en zag in de put een verschrikkelijke draak. De draak kwam met zijn kop zo hoog, dat hij bijna zijn voeten reikte die dertig meter hoog hingen.