Kleine Woorden | Kleine Woorden | 31
(1-50)

tenis,  een  duurzame  conversatie  en  een  voortdurende  ge lukszaligheid in dit vergankelijke gastverblijf.

De nachttijd (isja) is een tijd waarin zelfs de laatste spo ren  van  de  dag  aan  de  horizon  verdwijnen  en  de  wereld van  de  nacht  het  heelal  bedekt.  Met  de  vormende  daden die  gezien  kunnen  worden  als  het  omslaan  van  de  witte bladzijde naar de zwarte  bladzijde door onze Heer, de Al machtige Glorieuze God, "de omzetter van de dag naar de nacht  en  omgekeerd",  worden  we  in  deze  nachttijd  herin nerd aan de goddelijke werken van de Alwijze, de Volmaak te God, "de onderwerper van de zon en de maan". De Al machtige slaat de sierrijke, groene bladzijde van de zomer om  naar  de  koude,  witte  bladzijde  van  de  winter.  En  na verloop  van  tijd  verdwijnen  zelfs  de  achtergelaten  werken van diegenen die heen zijn gegaan. Met hun overgang naar een  andere  wereld  wordt  onze  aandacht  gevestigd  op  de goddelijke  werken  van  "de  Schepper  van  het  leven  en  de dood".

Met  de  totale  verwoesting  van  deze  kleine,  nietige,  ver gankelijke  wereld  tijdens  haar  "overlijden  in  een  heftige doodsstrijd"  en  het  ontstaan  van  de  ruime,  eeuwige  en grootse wereld van het hiernamaals worden we in deze tijd tevens  herinnerd  aan  de  machtige  overheersing  van  "de Schepper van de hemelen en de aarde" en aan de manifes taties van Zijn schoonheid.

Het is tevens een toestand waarin wordt bevestigd dat de werkelijke eigenaar en heerser, de oprechte aanbedene en geliefde van de schepping, diegene kan zijn die de nacht en de  dag,  de  winter  en  de  zomer,  de  wereld  en  het  hierna maals,  net  zo  makkelijk  kan  omslaan,  schrijven,  wissen  en veranderen  als  het  omslaan  van  de  bladzijden  van  een boek.  Het  is  dus  een  toestand  waarin  wordt  bevestigd  dat Hij  een  absolute  Almachtige  is  die  over  al  deze  dingen heerst. De geest van de mens die zeer machteloos en zwak, ont zettend arm en behoeftig is en een eindeloze duisternis van de toekomst aan het betreden is en door talloze gebeurte nissen heen en weer wordt geschud, zegt in de nachttijd die deze  betekenissen  omvat,  net  zoals  Abraham  (vmh):  "Ik hou  niet  van  degenen  die  ondergaan."  [Qoer'an  6:76]  en richt  zich  vervolgens  tot  het  nachtgebed.  Hij  zoekt  met  het gebed zijn toevlucht tot het hof van de Aanbedene die niet is vergaan, de Geliefde die niet zal vergaan. In deze vergan kelijke  wereld,  in  dit  voorbijgaande  leven,  in  deze  duistere wereld  en  de  duistere  toekomst  smeekt  hij  tot  de  Eeuwige, de Onvergankelijke. Hij ziet en vraagt om de gunst van de genade, het licht der rechtgeleiding van de Barmhartige, de Genadevolle die in een kort, onvergankelijk gesprek, in een paar  vereeuwigde  minuten,  licht  kan  doen  schijnen op  zijn wereld, zijn toekomst kan verlichten en de wonden kan ge nezen die ontstaan door de scheiding van al zijn geliefden en door het vergaan van het hele bestaan.

De wereld die hem tijdelijk vergeet en die zich verschuilt, zet hij evenzo uit zijn hart. Voor het hof van Gods Genade stort hij met het wenen van zijn hart zijn smart uit. Niet we tende wat hem te wachten staat, staat hij, voor het inslapen wat op de dood lijkt, rechtop voor het gebed en vervult de laatste plicht van zijn dienst om zo het schrift van zijn dage lijkse  handelingen  een  mooie  afsluiting  te  geven.  Dat  wil zeggen dat hij het hof betreedt van God, de Onvergankelij   ke die aanbeden wordt en geliefd is, en dat hij niet toetreedt tot  al  zijn  vergankelijke  geliefden.  Hij  betreedt  het  hof  van God de Royale, de Almachtige in plaats van dat hij toetreedt tot de machteloze schepselen bij wie hij bedelt. Hij betreedt

het hof van God de Barmhartige, de Beschermer om verlost te  worden  van  het  onheil  van  de  kwaadaardigen  dat  hij vreest.

geen geluid