Om een hoop te vinden keek ik naar rechts, oftewel het verleden, maar ik zag het verleden als een groot graf van mijn vader, mijn opa’s en mijn soortgenoten. In de plaats van troost vond ik verschrikking. Ik keek daarna naar links, wat mijn toekomst voorstelt, en zocht naar een geneesmiddel. Ik zag mijzelf, mijn soortgenoten en onze nakomelingen als een grot en donker graf. In plaats van vriendschap, toonde het afschuw. Na links en rechts verafschuwd te hebben, keek ik naar het heden. Voor mijn onwetende en oude gedachten leek deze dag op een grafkist die mijn half overleden, rillend lichaam droeg. Nadat ik ook hierdoor radeloos werd, hief ik mijn hoofd omhoog en keek naar de top van de boom die mijn leven voorstelt. Ik zag dat die boom één enkele vrucht droeg en dat was mijn lijk. Dat lijk hangt aan de top van de boom en kijkt mij aan. Ik werd hier ook misselijk van en keek omlaag. Ik bekeek de wortels van de boom die mijn leven voorstelt, en zag dat de wortels en mijn botten met de grond, de bron van mijn schepping, vermengd was en hierdoor onder de voeten wordt vertrapt. Dit leek ook geen medicijn te zijn. Het vergrootte mijn probleem alleen maar. Ik keek daarom verplicht naar achteren en zag dat deze betekenisloze, voorbijgaande wereld in bodemloze ravijnen en roetzwarte duisternissen heen en weer rolt. Ik zocht een medicijn voor mijn ziekte en kreeg vergif toegediend. Vanuit dit standpunt zag ik ook niets goeds. Ik keek toen naar voren en stuurde mijn gedachte vooruit. Ik zag dat de deur van mijn graf precies op mijn weg stond. De deur stond open en keek mij aan. Ik zag aan de andere kant van de deur de weg die naar de eeuwigheid gaat en de groepen die deze weg volgen. Tegen de schrikwekkende beelden uit deze zes richtingen, had ik geen ander houvast en geen ander wapen om mij te verdedigen dan mijn kleine, eigen wil. Dit is het enige menselijke wapen tegen deze talloze vijanden en eindeloze gevaarlijke dingen, maar de eigen wil is onvolmaakt, kort, arm en machteloos en kan niets anders doen dan keuzes maken. Het kan niet naar het verleden gaan om het verdriet dat uit die tijd komt, te laten zwijgen en het kan ook niet naar de toekomst gaan om de angst die het uitstraalt, te verbieden. Ik begreep dat het voor de smart en leed die met het verleden en de toekomst verbonden zijn, nutteloos was.
Toen ik door de verschrikking, afschuw, duisternis en hopeloosheid van deze zes richtingen lag te rillen, kwam het verlichtende geloof, dat aan de hemel straalt, mij te hulp. De Qur’an, waarvan de verkondiging een wonder is. Deze Qur’an verlichtte de zes richtingen zo grondig dat als die duisternis zich honderd maal zou vermenigvuldigen, dit licht nog steeds toereikend en genoeg zou zijn. Het veranderde die afschrik één voor één in een hoop en de duisternis in een vriend. Dat gebeurde als volgt:
Het geloof heeft met ogenschijnlijke en waarneembare zekerheid de gedaante van het schrikwekkende, grote graf van het verleden verscheurd en aangetoond dat het een vriendelijke, verlichtende bijeenkomst en een ontmoetingsplaats voor de vrienden was.
En het geloof heeft met wetenschappelijke zekerheid de gedaante van de toekomst die door de bril van onwetendheid op een groot graf leek, veranderd in verleidelijke paleizen van eeuwig geluk, waar mensen het gastmaal van de Barmhartige bijwonen.
Het geloof heeft bovendien de vorm van de grafkist waar het heden op leek, veranderd in een winkel met de benodigdheden voor het hiernamaals en een versierde herberg van de Barmhartige.
En het geloof heeft met wetenschappelijke zekerheid aangetoond dat de enige vrucht aan de boom van het leven, dat door mijn onwetendheid op een lijk leek, geen lijk is, maar het verouderde huis van mijn ziel die onderweg is naar een eeuwig leven en een eeuwig geluk. De ziel verlaat zijn huis om tussen de sterren te reizen.