Maar wanneer een mens naar deze wereld komt moet hij alles nog leren en weet hij niets af van de gedragsregels in het leven. Hij kan in geen twintig jaar de wetten van het leven volledig leren. Hij moet zelfs tot aan het einde van zijn leven door blijven leren. Hij wordt als een zwak en zielig persoon naar deze wereld gestuurd en kan in één of twee jaar nog maar net op zijn benen blijven staan. In vijftien jaar kan hij nog maar net onderscheid maken tussen goed en slecht. Met de hulp van zijn menselijkheid kan hij maar net profiteren van het goede en met veel moeite zichzelf beschermen tegen het slechte. Dit bewijst dus dat het vanuit de oorsprong de opdracht van de mens is om met wetenschap zichzelf te ontwikkelen en met smeekbeden zich tot God te richten. Oftewel zich af te vragen: “Door wiens barmhartigheid word ik met zoveel wijsheid onderhouden? Met wiens vrijgevigheid word ik zo liefdevol opgevoed? Waarom word ik zo verwend, gevoed en onderhouden?” En zo naar de duizend dingen die buiten zijn bereik liggen en waarnaar hij erg behoeftig is, met de taal van zijn zwakheid en armoede te smeken en deze van Degene Die alle wensen kan vervullen te verlangen en aan Hem smeekbeden te verrichten. Dus met de vleugels van zijn zwakheid en armoede naar de verheven plaats van de Godsdienst te vliegen.
Dit houdt dus in dat de mens naar deze wereld is gestuurd om zich met wetenschap en smeekbeden te ontwikkelen. Wat oorsprong en begrip van zaken betreft is het allemaal met wetenschap verbonden. En de bron, de oorsprong, het licht en de ziel van alle wetenschappen is het kennen van God, en het meest verheven hierin is het geloven in Hem.
En omdat de mens met zijn grenzeloze zwakheid aan talloze rampen wordt onderworpen en door eindeloze vijanden wordt aangevallen en een oneindige armoede, talloze behoeften en talloze wensen heeft, is het zijn natuurlijke en oorspronkelijke opdracht om eerst te geloven en daarna smeekgebeden te verrichten. Smeekbeden zijn de essentie van de Godsdienst.
Net zoals een kind door te huilen of te vragen erin slaagt om het snoepje te krijgen dat ze niet kan pakken, dat kind doet dus in daden of met woorden, met de taal van haar armoede een smeekbede, zo ook is de mens in de grote wereld van levende wezens een arm, verwend en zielig kind. Hij moet daarom aan de poort van de Barmhartige, de Erbarmer met de tranen van zijn zwakheid aankloppen of met zijn armoede en behoeftigheid smeekbeden verrichten, totdat zijn wil wordt verhoord of de dank voor zijn verlangen wordt voltooid. Want het is in strijd met het oorspronkelijk karakter van de mens om als een dom en ondeugend kind dat bang is voor een vlieg, te zeggen: “Ik leid met mijn eigen kracht deze vreemde dingen”, die hij niet kan leiden en die duizend maal krachtiger zijn dan hemzelf. “Met mijn wil en kunnen laat ik ze naar mij luisteren.” Op deze manier verloochent hij het Goddelijk geschenk en zorgt ervoor dat hij een flinke straf krijgt.